'De Drije Coningen' (1506)
Markt 91
In het begin van de 16de eeuw is het huis in meerdere handen. De weduwe Aleit Tylelens van Buedel, die meerdere delen opgekocht had, betaalt de zettingen. Zij wordt in het cijnsboek van 1520 aangeslagen voor 1½ pond was en 1½ pond pepers en voor een geldbedrag in verband met een keldermond en trap vóór het huis. In de kelder woont of werkt dan vermoedelijk Arnold Tepper (= tapper?). In 1527 wordt het huis verkocht.
Uit de haardentelling van 1553 blijkt dat een zekere Gijs vanden Kerckhoff als huurder van Jan Otten moet betalen voor vijf schouwen. Dit grote aantal duidt mogelijk op de functie van herberg. Er was een dwarsmuur aanwezig tussen het voor- en achterhuis, waartegen rookkanalen gelopen hebben. De kelder wordt verhuurd aan Marcel Hermansz, die voor één schouw moet betalen. Vermoedelijk was er een straatkelder.
Uit een akte uit 1590 blijkt dat het huis sterk verbouwd moet worden omdat het 'deerlijcken verongeluct is'. De balken mogen één steen in de tussenmuur met het buurpand nummer 93 worden opgelegd. Er mag geen rookkanaal tegen de muur aangelegd worden. Uit deze bouwperiode zal de stenen trapgevel dateren die op de begane grond een uitbouw met luifel bezat, hoewel in 1590 het verboden werd een 'uijsteecksel' met stijlen die meer dan 'eenen halven voet dick' zijn aan de gevel aan te brengen. Het regenwater moest daarbij via een pijp afgevoerd worden tussen de beide keldermuren. Op de eerste verdieping bevonden zich drie aaneengesloten kruisvensters, die wijzen op een woonfunctie.
| 185 |
Literatuur
CB 1520 f 12v; CB 1573 f14; GAHt, Loketkast II (1590, 13 maart); HT 1553; M 149; vSvY III, 395-400; Z 1502/'3; Z 1507/'8.
A. van Drunen, 's-Hertogenbosch van straet tot stroom (Zwolle - Zeist 2006) 185